Op mijn leeftijd – het is niet anders – word je al snel gezien als een soort dinosauriër. Hier in Amsterdam zeggen we ‘ouwe lul’. Iemand die alleen maar kan mopperen over allerlei nieuwlichterij, onder het motto ‘vroeger was alles beter’. Een gemakkelijke benadering om de mening van ouderen te kunnen negeren. Cancelen, heet dat tegenwoordig. Zelf vind ik natuurlijk het omgekeerde. Door mijn jarenlange ervaring kijk ik met een ándere blik. Tenslotte kun je van je ervaringen ook leren.
Zo heb ik in mijn (wijn)leven al heel wat trends zien komen en vaak ook weer zien gaan. Daar heb ik dan ervaring genoeg voor. Kijk naar rosé. Nog niet eens zo lang geleden moest een rosé kleur hebben, anders zou hij geen smaak hebben. En nu? Sommige rosé heeft zo weinig kleur dat hij amper nog van wit valt te onderscheiden. De ene trend wisselt de andere af.
Vaak blijft er van zulke trends overigens wel iets ‘hangen’. Dat geldt voor wijn, maar uiteraard niet alleen voor wijn, overigens. Denk aan de kookkunsten van Ferran Adrià van El Bulli, in de hoogtijdagen van het ‘moleculaire koken’. Een soort chemische fabriek, waar sommigen al snel moe van werden. Zo vertelde de culinaire criticus Herwig van Hove me ooit dat hij daar halverwege de ‘maaltijd’ de rekening had gevraagd en was weggegaan, omdat hij al die experimentele liflafjes niet meer kon verdragen. Tegenwoordig vind je elementen van de moleculaire overal terug, maar in zijn pure vorm is hij grotendeels verdwenen.
De trend waaraan ik dezer dagen, met Koningsdag in aantocht, onvermijdelijk aan moet denken, is die van het maken van ‘oranje wijnen’, orange wines. Oranje boven, laten we maar zeggen, hoewel mijn verstokt republikeinse collega Frank Jacobs daar ongetwijfeld anders over zal denken.
Je zou het kunnen zien als een soort rosé, maar dan anders. Heel anders zelfs, want het is een wijn die wordt gemaakt door witte druiven niet direct te persen, maar de schillen in contact te laten met het sap. Omdat het vaak ook gaat om wijnen die ‘natuurlijk’ worden gemaakt, dus onbeschermd tegen oxidatie, krijgt de wijn een oranje kleur, door de schillen en de oxidatie. Dat maakt dit type wijn populair bij liefhebbers die zo ‘puur’ mogelijke wijnen willen. Op zich begrijpelijk. Maar het is een misvatting om te denken dat dit dan altijd mooie of lekkere wijnen zijn. Er zijn wel restaurants en sommeliers die dit idee graag verkopen aan gasten die daar gevoelig voor zijn. Maar de realiteit is dat er zeker goede oranje wijnen zijn, maar ook heel veel slechte. Het punt is dat de witte druiven, met name de pitjes, veel zuren en tannine kunnen bevatten, zodat de wijnen gemakkelijk onaangenaam droog en zuur over kunnen komen. Onlangs proefde ik zo’n wijn tijdens een van onze proeverijen. Mijn geliefde vriendin, nieuwsgierig naar het fenomeen van de oranjewijnen, wilde het ook graag een keer meemaken. Ze wist niet hoe gauw ze hem weer moest uitspugen. Zo zuur en droog was de wijn. Bovendien was het karakter van de druif onherkenbaar.
Er zijn ook voorbeelden van het tegendeel. Een Xarel.lo ‘Vermell’ die ik in het glas kreeg was mooi in balans en niet te oxidatief. Gewoon heerlijk. Ook van de rebula/ribolla gialla worden in het grensgebied van Italië en Slovenië mooie oranje wijnen gemaakt. Zorgvuldig wijnmaken, bijvoorbeeld door het goed doseren van schilcontact, is essentieel. Dus het als religie verkondigen is zinloos. Ook hierbij zal het goede behouden blijven en het slechte verdwijnen, daar ben ik van overtuigd.
Ik wens u een mooie Koningsdag. Drink oranje, maar met mate.
Ronald de Groot