Vorige week plaatsten we een oproep bij de 101e overpeinzing een oproep met de vraag of u als lezer onderwerpen wilden aanvragen. Dat leverde een paar mooie reacties op, met zonder meer interessante vragen en leuke onderwerpen. Ik begin vandaag met de eerste vraag, meteen een die je aan het denken zet. Hij is afkomstig van Gerard van de Berg. ‘Ik zou graag uw mening willen weten over het feit dat zoveel wijnen tegenwoordig hetzelfde lijken te smaken. Zowel van binnen als buiten Europa. Bent u niet bang dat we door de globalisering en het overnemen van elkaars wijnmethoden juist de kenmerkende verschillen kwijtraken of biedt het ook kansen?’
Ik denk dat dit een vraag is die veel liefhebbers, inclusief mezelf, erg bezighoudt. Onlangs was ik in Piemonte op reis, met wijnen van Barbera uit Asti als onderwerp. Er waren ook een paar Scandinavische journalisten mee. Naar aanleiding van een Barbera op basis van (licht) gedroogde druiven, kreeg ik te horen dat de Zweedse markt de afgelopen jaren volledig is overspoeld door Italiaanse rode wijnen met restzoet. Ze komen van overal. Uit Valpolicella, uit Puglia, van Sicilië. Ik mag het niet zeggen, maar het is een plaag. De Zweed sprak van een ‘Coca-Cola-cultuur’. Als we daar naar kijken, dan moet de vrees van de vragensteller gegrond worden genoemd.
Daar komt inderdaad bij dat het overnemen van wijnmethoden wereldwijd heeft geleid tot het perfectioneren van het wijnmaken. Voor veel goedkope wijnen is dat wellicht toch wel een zegen. We komen op een betaalbaar niveau, tot zelfs heel goedkoop, vrijwel geen ‘slechte’ wijnen meer tegen, technisch gezien dan. Zonder een oordeel te geven of ze lekker zijn of niet. Dat geldt zeker voor ‘industriële’ wijnen. Of we dat erg moeten vinden, weet ik niet. Iedereen die graag een soort standaard-Merlot of –Chardonnay uit Chili of de Languedoc wil drinken, kan zijn hart ophalen. Je weet wat je krijgt –geen avontuur in elk geval. Maar lang niet iedereen zit op avontuur te wachten, dus dat hoeft ook niet. En laten we constateren dat ook op een prijsniveau van een tientje of daaromtrent de kwaliteit veel beter is geworden. En daar doen we allemaal ons voordeel mee.
Dat het ook kansen biedt, is gelukkig dan ook helemaal waar, en daar kunnen we ons aan optrekken, lijkt me. Want door de betere techniek van wijnmaken, beter wijngaardbeheer en de zoektocht van echte liefhebbers naar bijzondere wijnen, ook van eigenzinnige druiven, zie je die ook veel meer bijzonders op de markt. We moeten niet vergeten dat in de ‘Parker-tijd’ veel goede wijnen waren overgoten met een houtsausje. Ik heb niets tegen houtrijping, maar zoals het nu gebeurt, veel subtieler en veel slimmer, dat is een grote vooruitgang. Zo wordt er ook gewerkt met korter schilcontact, met name bij druiven als grenache of pinot noir, of carignan, met als resultaat wijnen met een lichte kleur en veel subtiliteit. Dat zouden boeren vroeger nooit hebben gedurfd. Rode wijn ‘moest’ donker van kleur zijn. Een grote verbetering.
Kijk naar een streek als de Champagne. Daar ritselt het van de kleine producenten, die vaak bijzondere wijnen maken. Vroeger leverden ze al hun druiven aan de grote merken, en nu durven ze (een deel van) de druiven zelf te houden en zelf mooie champagne te maken. In de wetenschap dat ze deze voor een goede prijs kunnen verkopen, omdat liefhebbers bereid zijn die te betalen.
Dus we moeten constateren dat veel wijnen tegenwoordig inderdaad hetzelfde smaken. Maar voor de échte liefhebber is het aanbod zo breed en zijn er zoveel eigenzinnige wijnen op de markt, dat we er per saldo waarschijnlijk niet op achteruit zijn gegaan.
Ronald de Groot