Zondagmiddag, twee uur. Ik loop de schuifdeuren van Veilinghuis Van Glerum door en stap op de eerste de beste man in pak met naambordje af. Ik kom hier voor een wijnveiling, ik ben hier nooit geweest, moet ik ergens mijn naam opschrijven, of de naam voor degene voor wie ik hier ga bieden? Hij wijst naar de balie, daar moet ik een formulier invullen. De receptioniste schuift me een papier toe. Naam, adres. Even later schuifel ik met een biednummer in m’n hand door de zaal. Overal mensen, voornamelijk mannen van over de veertig met brillen en pluizig haar die in kleine groepjes zwijgzaam de catalogus bestuderen. In een hoek staat een horde van hetzelfde type met hun grijze neuzen over een wijnglas gebogen. In hun midden staat een tafel met daarop enkele flessen wijn. (Gunst, als ik hier toch ben…) Ik wurm me door de mannenmassa heen en pak een glas. Ik schenk, ruik ( hoor ik nu bij de club?) en proef. “Da’s een lekker wijntje, niet?” Naast me staat een, letterlijk en figuurlijk, breed grijnzende man, hij kijkt me vanachter zijn leesbrilletje geamuseerd aan. “Wie weet breng ik hier nog wel een bodje op uit, ja, voortreffelijk jaar. En jij bent hier ook om te bieden, zie ik?” Zijn ogen prikken richting mijn biednummer. Ik knik. “Zo, dus jij hebt ook wel een beetje verstand van wijn?” Hij wil echt een gesprek met me aanknopen. “Nee, ik drink het alleen maar.” Vindt hij ook amusant. Zijn ogen knijpen ietsje samen en hij buigt dichter naar mij toe, hij ruikt naar de vloerbedekking bij mijn oma thuis. “Als je weet wat je lekker vindt, dan weet je wat van wijn.” Een dikke knipoog, bof ik even. Ik ‘ja, ja, ja’ wat, knik wat en schuifel weg. In de zaal zijn een paar studenten de stoelen aan het klaarzetten. Ik wacht in een hoekje af tot iedereen zo’n beetje zit. Achterin de zaal is het minder vol en daar ga ik zitten. Tas op de ene stoel, jas op de andere en ik op de stoel ertussen. Mijn eigen kleine beschermde cirkel van wijnonwetendheid tussen al die wijsheid. Het bieden op zich is simpel, ik heb bij ieder interessant lot (nummer) een maximum bedrag wat ik mag bieden, ik noteer bij ieder geveild lot het bedrag waarvoor het verkocht is. Ik blader door de catalogus; geen plaatjes, alleen maar nummers met omschrijving en het bedrag wat het veilinghuis denkt ermee op te halen. Mijn getallen wijken regelmatig enorm af van deze ‘estimates’ zoals ze genoemd worden. Een magnum Bordeaux, uit negentien zoveel en tachtig, volgens Van Glerum moet die wel rond de honderdvijftig opbrengen. Mijn aantekening zegt dat ik niet hoger dan tachtig euro moet gaan. “Die estimates slaan vaak nergens op, dat zul je nog wel merken” zei mijn opdrachtgever tijdens zijn instructies. Een hamerslag, net echt. De veiling begint. Bij het derde lot ben ik aan de beurt, met een trillend handje bied ik mee en ik behaal mijn eerste triomf. Nog ver onder mijn maximum. Met het zweet in mijn handen krabbel ik het in de catalogus. Na tien loten weet de veilingmeester mijn biednummer uit zijn hoofd. Ik ben helemaal op dreef en heb de grootste lol. “Lot nummer vijftien; honderd, honderdtien, honderdtwintig, wie biedt?” Ikke, ikke! “Honderdvijftig voor de dame achterin” Ho! Honderdvijftig? Honderddertig zul je bedoelen; honderdtien, honderdtwintig, honderddèrtig. Nìkste honderdvijftig. Gelukkig biedt iemand hoger maar hier voel ik me even gepakt. Twee loten verder flikt de veilingmeester me dit weer en deze keer corrigeer ik hem, om te voorkomen dat ik twintig euro boven m’n maximum zit. Tactiek, tactiek; hier krijg ik de zenuwen van. Een officiële tactiek zal het niet zijn maar vanaf nu steek ik bij het bieden niet m’n volle hand in de lucht maar geef ik met m’n duim en wijsvinger een ‘klein-bot’-gebaar. Het werkt. De eerste keer kijkt de veilingmeester me wat verbaasd aan als ik bezwerend met m’n twee vingers in de lucht prik. Geen rare sprongen meer in het biedverloop. Een uur later begint mij het gevoel te bekruipen dat ik meer dan de halve partij opgekocht heb, en dat voelt lekker. Het type ‘succesvolle dertiger’ op de derde rij kijkt mijn kant op als ik hem er voor de zoveelste keer uitbied. De eerste keer kreeg ik nog een charmante glimlach maar nu trekt hij gepikeerd zijn Lacoste kraagje recht. Als de veiling afgelopen is en ik naar buiten loop voor een sigaret staat daar de brede, grijnzende ‘lekker wijntje’-man. “Zo, jij hebt een hoop leuks gekocht, zag ik.” Ik krijg een vuurtje van hem. Het liefst zou ik hem nu de ogen uitsteken met alle ‘lekkere wijntjes’ die ik zojuist heb gekocht. Maar ik ‘ja, ja’ vriendelijk en ik vraag hem of hij ook nog wat leuks heeft gekocht. Hij wrijft zijn neushaar recht en kijkt naar een stoeptegel. “Ach nee, de bedragen waren wat onvoorspelbaar”. Ik vraag hem of hij de catalogus vandaag voor het eerst zag. Dat was niet het geval, maar op zo’n veiling kon je je toch eigenlijk niet goed voorbereiden “Zo onvoorspelbaar” zegt hij nogmaals tegen de stoeptegel. Ik voel me enigzins een held op sokken als ik na vijf minuten weer aan de balie sta, met de vraag of het nu wel allemaal in orde komt (“Moet ik nu pinnen? Nee toch?”)
Wanneer ik in de trein naar huis zit vraag ik me af hoe zo’n zaal vol driedeligpak-mannetjes er zoveel verschillende opvattingen over wijn op na kan houden. Voor sommige kisten wijn wordt meer dan vijfhonderd euro geboden. Is dat dan automatisch een goede wijn? Is het een wijn die vanwege deze, of om andere redenen op de markt veel geld oplevert? Hoe kan het dan dat de maker van de catalogus een wijn een waarde toekent die zoveel verschilt van wat de ene ‘kenner’ biedt, die dan op zijn beurt weer zoveel verschilt van wat de volgende wijn’expert’ ervoor over heeft? Wat bepaalt je succes als bieder? Hoe weet je dat je niet te veel biedt?
Thuis gekomen leg ik mijn vragen voor aan mijn opdrachtgever, al 21 jaar mijn vader. Hij wijst op de boekenkast, waar een flink aantal wijnboeken prijkt. En op een stapel wijntijdschriften en veilingcatalogi van Christie’s. “Gewoon je huiswerk goed doen, dan kan je niets gebeuren”, zegt hij. Dat zei hij nou vroeger ook altijd al…..
V(anessa) Jorissen
Leiden 22 januari 2003