In Nederland zijn familiebedrijven goed voor een flink deel van de economische activiteit. Niet alleen in het midden- en kleinbedrijf, maar ook wel bij behoorlijk grote bedrijven. Denk aan C&A of Jumbo. Zelfs het beursgenoteerde Heineken is feitelijk nog een familiebedrijf.
Ook in de wijn zijn familiebedrijven de kurk waar een groot deel van de wijneconomie op drijft. Juist ook omdat wijn een product is van de lange termijn, waarin je bereid moet zijn te investeren, ook al komt die investering niet jezelf ten goede, maar je kinderen. Maar het moet niet té goed gaan. Dat zie je bijvoorbeeld in de Bordeaux, bij de topchâteaux, of in de Champagne. Het geld klotst daar tegen de plinten. Wijngaarden in Pauillac leveren zomaar een miljoen per hectare op. Dat lijkt mooi, maar grote bedrijven en verzekeraars azen steeds meer op de topchâteaux. Als je zulke dure wijngaarden erft, is de erfbelasting vaak niet op te brengen. Exit familie.
Een andere reden dat familiebedrijven in de wijn ten onder gaan, is een te groot aantal erfgenamen. Hier werd ik afgelopen week op gewezen door Olivier Krug, die even in Nederland was om ‘zijn’ champagnes te promoten. Dat zijn helemaal ‘zijn’ champagnes niet meer, want Krug werd in 1999 overgenomen door luxemerk-conglomeraat LVMH. De reden: te veel familieleden waren aandeelhouder. En die familieleden waren niet meer bij het bedrijf betrokken. Ze zaten alleen nog op dividend te wachten. En als dat dan tegenviel, waren de rapen gaar. Je zit op een zeer kostbare wijnvoorraad –veel van deze champagnes rijpen 8 tot tien jaar in de kelder- maar je kunt er niets mee. Dan maar het hele bedrijf verkopen. Weer een familiebedrijf minder. Altijd een beetje triest, want het persoonlijke karakter van de familie is niet te vervangen. LVMH mag blij zijn dat Olivier Krug is gebleven. Zijn uitstraling geeft nog altijd die extra familie-dimensie. Een persoonlijk element dat moeilijk valt weg te denken.
Ronald de Groot